- exercer
- exercer [egzersee]I 〈overgankelijk werkwoord〉1 oefenen ⇒ 〈dier〉 africhten ⇒ 〈leger〉 drillen2 〈macht, recht, invloed enz.〉uitoefenen ⇒ gebruiken, gebruik maken van ⇒ 〈talent〉 ontplooien3 〈beroep, praktijk〉uitoefenen ⇒ 〈functie〉 vervullen ⇒ 〈ambt〉 bekleden, een praktijk hebben 〈dokter, advocaat〉4 op de proef stellen♦voorbeelden:1 exercer (qn.) à (faire) qc. • (iemand) leren, opleiden om (iets te doen)3 exercer les fonctions de maire • het ambt van burgemeester bekledenexercer la médecine • de geneeskunde uitoefenenil n'exerce plus • hij praktiseert niet meer, heeft geen praktijk meerII s'exercer 〈wederkerend werkwoord〉1 〈van dingen〉zich doen gelden ⇒ zich manifesteren, zich richten (tegen), gericht zijn (tegen)2 〈+ à〉(zich) oefenen (in)3 uitgeoefend worden♦voorbeelden:2 s'exercer au violon • op de viool oefenenv1) (uit)oefenen2) vervullen, bekleden [ambt]3) ontplooien [talent]4) doen gelden [recht]5) op de proef stellen
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.